Dropping van
Zweeds wittebrood boven Alkmaar
In een van
de verhalen op deze familiesite vertelt Ineke van der Knaap-Morsch dat ze met
en paar nog thuis wonende ooms vanuit het huis in de Zocherstraat de droppings
zag. Ik zag ze ook. Het moet op een zondag zijn geweest want we waren aan het
wandelen. Mijn moeder met een wandelwagen met toen de jongste, Ineke (1944) aan
de hand van mijn vader broer Jan (1942). Ik (1941) was al oud genoeg om los te
mogen lopen. We waren op de Singel, net ten hoogte van de Molen van Piet, toen
we de dropping zagen. Uit een vliegtuig dat de route van de Kennemerstraatweg
volgde tuimelden honderden broden zie zich over de weg verspreidden. Er vielen
nog een paar in de Singel en op het talud aan onze kant van het water. Uit alle
huizen kwamen mensen om het brood te verzamelen. Het bewustzijn van mezelf was
genoeg gegroeid om herinneringen vast te kunnen leggen. Ik herinner me dat ik
de regen van brood zag als een interessant verschijnsel zonder dat ik me bewust
was van wat er eigenlijk aan de hand was. Thuis hadden we geen honger. Mijn
vader had toen een kruidenierswinkeltje op de hoek van de Baansingel en de
Vondelstraat en er was altijd eten genoeg. Dat er zoiets als hongersnood
bestond, besefte ik toen niet.
De reden dat
ik me de situatie nog levendig herinner is dat mijn ouders ruzie kregen.
Misschien was het de eerste keer dat ik dat bewust meemaakte. Mijn moeder drong
er bij mijn vader op aan om een paar van die broden te pakken te krijgen. Hij
had er kennelijk niet veel zin in en kwam niet in beweging. Mijn moeder bleef
aandringen en hij mompelde tegenwerpingen waar mijn moeder boos van werd. Ik
had er weinig van verstaan en begrepen, maar aan het einde van de
woordenwisseling blafte mijn vader verstaanbaar dat die broden voor mensen met
honger waren en wij daar niet bij hoorden. Ik had al eerder de neiging gehad om
langs het steile talud af te zakken om een van die broden te pakken, maar toen
ik die woorden van mijn vader hoorde, liet ik die neiging varen.
Thuis sliep
ik met mijn broer Jan op een bed van lucifers. Dat zat zo. In het begin van de
oorlog had mijn vader de hand kunnen leggen op een halve treinwagon met Zweedse
lucifers. Goede ruilwaar. Een deel daarvan was opgeslagen in de kinderslaapkamer.
Ik denk dat het zeker anderhalve meter hoog was want we moesten op bed getild
worden. Daarover kwam ook ruzie. Mijn moeder zag het gevaar, maar mijn vader
deed er nogal laconiek over. Ik kan me niet herinneren hoe het afgelopen is.
Ik was ook
getuige van een verzetsdaad. Er was een razzia in de buurt en een buurman was via
het achterom bij ons naar binnen gevlucht en vroeg hem te verbergen. Dat er bij
ons gezocht zou worden was onwaarschijnlijk weet ik nu. Kruideniers waren
vrijgesteld van ‘arbeitseinsatz’. De bedoeling was dat de buurman in de kelder
zou verdwijnen. Het deel wat ik me nog precies herinner is dat ik in de gang
stond te kijken naar het haastige gedoe en de buurman een angstige blik op me
wierp en mijn vader vroeg: “Hij zal toch niet…..”. Ik begreep genoeg van de
situatie om te begrijpen dat ik mijn mond moest houden over wat ik zag.
Van de vader
van Ineke van der Knaap-Morsch, ome Niek, weet ik nog dat hij betrokken was bij
het illegaal bomen zagen in de Alkmaarder Hout. Er was overal een tekort aan
brandstof. Gelukkig hadden wij de lucifers!