De Wielewaal
Op de lagere school waar ik mijn kinderjaren doorbracht,
hadden wij op donderdagmorgen altijd een uurtje zangles. Zangles was eigenlijk
een beetje weidse benaming voor wat we daar deden.
Zingen leerden we daar niet. We leerden liedjes. Meestal van
het soort dat je nog wel in oude liedbundels als: ‘zing met ons mee’, kan
aantreffen. ‘Een boer moest naar zijn naber toe, hai boer hai’, herinner ik me
als een lied dat we graag en met overgave zongen.
Maar het lied waarin onze
klas zonder voorbehoud zijn ziel in legde, was toch wel het lied dat begon met:
‘Kom mee naar buiten allemaal.’ Er was geen vergelijkbare regel te
vinden die beter uitdrukte welk diepste verlangen er in onze kinderziel woonde.
Naar buiten, weg uit dat vervelende klaslokaal. Naar buiten, misschien ook wel
om je te kunnen onttrekken aan de verveling van de jaren vijftig waarin we
opgroeiden of aan de strenge sociale controle die er toen heerste. Meteen al
bij die eerste zin spatte het enthousiasme van de muren van het klaslokaal
alsof we in gedachten ook werkelijk de klas uit stormden. Om vervolgens bevrijd
van knellende banden de natuur in te trekken. Die ene zin ontbolsterde ons
diepste verlangen. Zelfs de schorre kikkers en valse kraaien in onze klas
werden door dat lied gegrepen en deden hun best om dat zo harmonieus als
mogelijk te laten klinken. De tweede zin was wat minder. ‘Dan zoeken wij de
wielewaal’, luidde die. Ons verlangen naar vrijheid werd daarmee ingebed in
nuttige bezigheden, overeenkomstig de moraal van die tijd. Maar alla, we hadden
het er voor over, zo lang we maar naar buiten konden. Op zoek naar die vreemde
vogel viel er waarschijnlijk toch nog veel te genieten. De derde zin omvatte
het voorspel van iets moois. ‘En horen wij die muzikant’, vormde als zin
de opmaat naar de mooiste regel uit dat lied: ‘Dan is de zomer weer in het
land’. ‘Zomer’ was een sleutelwoord. Samen met ‘naar buiten’, betekende het
zon, zwemmen, vissen, hutten bouwen, door de duinen struinen en vooral:
ontsnappen aan de ogen van volwassenen. Het betekende dingen kunnen doen die je
als kind graag wilde doen en die in hun ogen weinig meer betekenden dan
nutteloos, gevaarlijk, tijdverspillend of lui. De laatste regels van het lied
zongen we niet, we jubelden ze. ‘Djudeldo zingt zijn lied, dudeljoho en anders niet’. Bij deze passage
aangekomen gaf de klas zich over in een oorverdovend fortissimo. We hadden er
lol in om dit deel zo hard mogelijk te laten klinken. En vooral de slotwoorden,
dat ‘anders niet’, werden door ons op besliste wijze in staccato benadrukt
alsof we wilden aangeven dat de rest ons volledig gestolen kon worden. Dat we
het gevoel hadden alleen in de zomer werkelijk te leven en dat de rest van het
jaar te verstikkend was. Sindsdien heeft de wielewaal voor mij een speciale betekenis.
Hij staat voor buiten zijn, vrij en onbekommerd zijn, dingen doen waar je zin
in hebt.
Hoewel we iedere kans om naar buiten te gaan met twee handen
aangrepen, ben ik de wielewaal nooit tegengekomen en heb ik zijn lied nooit
gehoord. In die situatie is twee weken geleden verandering gekomen. Ik heb hem
gezien en zelfs heel vaak gehoord. In Polen, waar we een klein stukje grond
hebben. Op de dag na onze aankomst zaten we buiten in het zonnetje van het
ontbijt te genieten. Op tien meter afstand van ons hipten twee
geel/goudkleurige vogels met bruin doorspikkelde vleugels door het gras. Af en
toe hielden ze stil en was het net alsof ze ons stonden te bekijken. Wij keken
en zij keken en waarschijnlijk hield ons dezelfde vraag bezig. Wat zijn dat
voor vreemde vogels op ons terrein? Op dat moment had ik er nog geen flauw idee
van dat ik oog in oog zat met de wielewaal, de sympathieke vogel uit mijn
jeugd. Later, bij Poolse vrienden, konden we een vogelboek raadplegen. We
vonden de vogel, maar de onuitsprekelijke Poolse naam, bracht ons nog niet op
het spoor. ’s Morgens en in de vroege avond hoorden we ze vaak zingen. Het leek
nauwelijks op ‘dudeljo’. Het was veel mooier en ongelooflijk muzikaal. Alsof er
stiekem in de bosjes iemand met een alt-fluit aan het musiceren was. Vol en
helder van toon. Vogelgeluiden kun je eigenlijk niet met mensenwoorden
weergeven. Maar tot we allemaal noten kunnen lezen, is er nu eenmaal geen
betere manier. Pas toen we thuis gekomen waren en ik mijn vogelboek kon
raadplegen, kwam er zekerheid. De wielewaal was het, absoluut zeker. Voor het
geluid dat hij voortbrengt, toetste ik ‘wielewaal’ in op mijn
internet-zoekmachine. En daar was het, dat prachtige geluid uit het
vogelconcert waarop we ’s morgens en ’s avonds in Polen onthaald werden.
Door
mijn ontmoeting met de wielewaal zijn beeld en werkelijkheid eindelijk bij
elkaar gekomen in een gelukkig makende ervaring. Het verlangen uit mijn jeugd,
buiten zijn en dat vertaald in vrij zijn, is in Polen werkelijkheid geworden.
Nu de vogel, die het zinnebeeld was van dat verlangen, daar ook is, weet ik dat
verlangens altijd uitkomen. Als je maar geduld hebt. De roep van de wielewaal
is veranderd in een lokroep. Ik hoef hem niet meer te zoeken. Ik wil weer terug
naar Polen.
Peter Louter (2005)