donderdag 14 mei 2015

                                     

De Wielewaal


Op de lagere school waar ik mijn kinderjaren doorbracht, hadden wij op donderdagmorgen altijd een uurtje zangles. Zangles was eigenlijk een beetje weidse benaming voor wat we daar deden.
Zingen leerden we daar niet. We leerden liedjes. Meestal van het soort dat je nog wel in oude liedbundels als: ‘zing met ons mee’, kan aantreffen. ‘Een boer moest naar zijn naber toe, hai boer hai’, herinner ik me als een lied dat we graag en met overgave zongen. 

Maar het lied waarin onze klas zonder voorbehoud zijn ziel in legde, was toch wel het lied dat begon met: ‘Kom mee naar buiten allemaal.’ Er was geen vergelijkbare regel te vinden die beter uitdrukte welk diepste verlangen er in onze kinderziel woonde. Naar buiten, weg uit dat vervelende klaslokaal. Naar buiten, misschien ook wel om je te kunnen onttrekken aan de verveling van de jaren vijftig waarin we opgroeiden of aan de strenge sociale controle die er toen heerste. Meteen al bij die eerste zin spatte het enthousiasme van de muren van het klaslokaal alsof we in gedachten ook werkelijk de klas uit stormden. Om vervolgens bevrijd van knellende banden de natuur in te trekken. Die ene zin ontbolsterde ons diepste verlangen. Zelfs de schorre kikkers en valse kraaien in onze klas werden door dat lied gegrepen en deden hun best om dat zo harmonieus als mogelijk te laten klinken. De tweede zin was wat minder. ‘Dan zoeken wij de wielewaal’, luidde die. Ons verlangen naar vrijheid werd daarmee ingebed in nuttige bezigheden, overeenkomstig de moraal van die tijd. Maar alla, we hadden het er voor over, zo lang we maar naar buiten konden. Op zoek naar die vreemde vogel viel er waarschijnlijk toch nog veel te genieten. De derde zin omvatte het voorspel van iets moois. ‘En horen wij die muzikant’, vormde als zin de opmaat naar de mooiste regel uit dat lied: ‘Dan is de zomer weer in het land’. ‘Zomer’ was een sleutelwoord. Samen met ‘naar buiten’, betekende het zon, zwemmen, vissen, hutten bouwen, door de duinen struinen en vooral: ontsnappen aan de ogen van volwassenen. Het betekende dingen kunnen doen die je als kind graag wilde doen en die in hun ogen weinig meer betekenden dan nutteloos, gevaarlijk, tijdverspillend of lui. De laatste regels van het lied zongen we niet, we jubelden ze. ‘Djudeldo zingt zijn lied, dudeljoho  en anders niet’. Bij deze passage aangekomen gaf de klas zich over in een oorverdovend fortissimo. We hadden er lol in om dit deel zo hard mogelijk te laten klinken. En vooral de slotwoorden, dat ‘anders niet’, werden door ons op besliste wijze in staccato benadrukt alsof we wilden aangeven dat de rest ons volledig gestolen kon worden. Dat we het gevoel hadden alleen in de zomer werkelijk te leven en dat de rest van het jaar te verstikkend was. Sindsdien heeft de wielewaal voor mij een speciale betekenis. Hij staat voor buiten zijn, vrij en onbekommerd zijn, dingen doen waar je zin in hebt.

Hoewel we iedere kans om naar buiten te gaan met twee handen aangrepen, ben ik de wielewaal nooit tegengekomen en heb ik zijn lied nooit gehoord. In die situatie is twee weken geleden verandering gekomen. Ik heb hem gezien en zelfs heel vaak gehoord. In Polen, waar we een klein stukje grond hebben. Op de dag na onze aankomst zaten we buiten in het zonnetje van het ontbijt te genieten. Op tien meter afstand van ons hipten twee geel/goudkleurige vogels met bruin doorspikkelde vleugels door het gras. Af en toe hielden ze stil en was het net alsof ze ons stonden te bekijken. Wij keken en zij keken en waarschijnlijk hield ons dezelfde vraag bezig. Wat zijn dat voor vreemde vogels op ons terrein? Op dat moment had ik er nog geen flauw idee van dat ik oog in oog zat met de wielewaal, de sympathieke vogel uit mijn jeugd. Later, bij Poolse vrienden, konden we een vogelboek raadplegen. We vonden de vogel, maar de onuitsprekelijke Poolse naam, bracht ons nog niet op het spoor. ’s Morgens en in de vroege avond hoorden we ze vaak zingen. Het leek nauwelijks op ‘dudeljo’. Het was veel mooier en ongelooflijk muzikaal. Alsof er stiekem in de bosjes iemand met een alt-fluit aan het musiceren was. Vol en helder van toon. Vogelgeluiden kun je eigenlijk niet met mensenwoorden weergeven. Maar tot we allemaal noten kunnen lezen, is er nu eenmaal geen betere manier. Pas toen we thuis gekomen waren en ik mijn vogelboek kon raadplegen, kwam er zekerheid. De wielewaal was het, absoluut zeker. Voor het geluid dat hij voortbrengt, toetste ik ‘wielewaal’ in op mijn internet-zoekmachine. En daar was het, dat prachtige geluid uit het vogelconcert waarop we ’s morgens en ’s avonds in Polen onthaald werden. 


Door mijn ontmoeting met de wielewaal zijn beeld en werkelijkheid eindelijk bij elkaar gekomen in een gelukkig makende ervaring. Het verlangen uit mijn jeugd, buiten zijn en dat vertaald in vrij zijn, is in Polen werkelijkheid geworden. Nu de vogel, die het zinnebeeld was van dat verlangen, daar ook is, weet ik dat verlangens altijd uitkomen. Als je maar geduld hebt. De roep van de wielewaal is veranderd in een lokroep. Ik hoef hem niet meer te zoeken. Ik wil weer terug naar Polen.


Peter Louter (2005)