woensdag 31 december 2014

Ergens komen


Het wordt een wintervertelling. Ik neem u mee naar 31 december 1962. Het is de laatste dag van een meerdaagse cursus over leiderschap, waar ik als assistent-cursusleider aan mee werk. Ik mag de theorie doen omdat ik nog maar weinig ervaring met de praktijk heb. Binnen is het warm en buiten is het al de hele week guur koud. In de loop van de ochtend begint het te sneeuwen. Dichte sneeuw die in een uur alles bedekt. Het maakt me onrustig. Als de cursus er rond een uur of vijf zal op zitten, heb ik nog een lange reis voor de boeg. Ik ga naar Texel. Daar woont het liefste meisje dat ik ken en oud en nieuw zal ik met haar en haar familie doorbrengen. Bij de lunch zet ik even de radio aan om naar de weersberichten te luisteren. Nederland zal onder sneeuw worden bedekt en er zijn al berichten over verkeersproblemen. Vanaf dat moment wil ik onmiddellijk weg. Ik overleg met de cursusleider. Leuk vindt hij het niet. Na de lunch moet ik nog een sessie doen. Maar hij begrijpt het probleem. Met zijn zegen kan ik mijn koffers gaan pakken en weldra sta ik buiten bij de bushalte naar Den Haag.

De reis begint
De sneeuw heeft het treinverkeer nog niet helemaal lam gelegd, maar het is een chaos. Pas om zes uur bereikt de trein Alkmaar. De stationsomroep laat ons weten dat de trein niet verder naar den Helder zal gaan en dat de veerboot naar Texel uit de vaart is genomen wegens ijsgang. Er gaat nog wel een bus naar den Helder, maar voor mij heeft dat weinig zin. In de stationshal horen we dat de volgende dag er om tien uur een trein zal gaan en dat de veerdienst een poging zal doen om rond twaalf uur de oversteek naar Texel te maken. Ik neem de bus naar Bergen waar mijn ouders wonen. Het gaat traag. Op de Bergerweg vormen zich sneeuwduinen. Eenmaal in Bergen horen we dat de busdienst wordt gestaakt.
De volgende morgen ga ik al vroeg met de fiets op pad naar Alkmaar. In het dorp valt het nog wel mee. De Bergerweg is echter nauwelijks berijdbaar. Telkens moet ik van de fiets af en door sneeuwduinen ploeteren waarvan sommigen hoger dan een meter zijn. Verlangen geeft onvermoede kracht. Met af en toe de fiets op mijn schouder neem ik de ene hindernis na de andere. Ik ben royaal op tijd in Alkmaar, maar daar wacht me een teleurstelling. Het heeft te lang doorgesneeuwd om het spoor vrij te kunnen maken. Er zal beslist geen trein gaan die dag. Wanneer ik hoor dat de weg langs het kanaal nog goed berijdbaar zou zijn, is mijn plan snel gemaakt. Mijn grootouders wonen vlak bij het station en daar wil ik mijn vader bellen om hem over te halen om me naar den Helder te brengen. Als het goed is kan hij via Bergen Oost bij het kanaal komen en zo naar Alkmaar rijden om me op te halen.
Even dreigt het nog mis te gaan. Als ik bij mijn grootouders aanbel doet mijn opa open. Hij herkent me niet. “Wie bent u”, vraagt hij wantrouwig. “Opa, ik ben Peter van Jan en ik wil mijn vader even bellen”, zeg ik gehaast. “Peter van Jan?, nou dat kunnen er zo veel zeggen, ik ken u niet hoor”. Terwijl mijn ongeduld groeit en wanhoop toeneemt, iedere minuut telt, verschijnt mijn oma. “Man, doe niet zo raar”, zegt ze, “dat is Peter van Jan”. Ik word binnengelaten en leg mijn verhaal uit om duidelijk te maken dat ik snel naar mijn vader moet bellen. Als ik daarna mijn verhaal aan mijn vader voor leg, hoor ik mijn grootvader op de achtergrond commentaar leveren. “Die man zou wel gek zijn om met dit weer naar Den Helder te rijden.” Mijn vader hapt niet meteen toe, maar het lukt me om hem te vermurwen. Ik moet wanhopig hebben geklonken. Drie kwartier later zie ik hem met de Borgward voorrijden. Er zijn twee van mijn broers mee, plus een lading karton, bezems en schoppen. De weg langs het kanaal valt mee. We hoeven maar een keer of drie de auto uit om sneeuw te scheppen. Letterlijk vijf voor twaalf bereiken we de plaats van afvaart van de veerboot. Ik ben op tijd. Het liefste meisje van de wereld wacht en zo nodig ben ik bereid om in de machinekamer kolen te gaan scheppen. Wat mij betreft zal die boot de overkant halen. Het wordt een barre tocht. IJsschotsen bonken links en recht, voor en achter tegen de boot. Af en toe liggen we stil of veranderen van koers. Iedereen houdt het oor gericht op het gebonk tegen de scheepshuid dat soms oorverdovend is. Na anderhalf uur bereiken we Oude Schild. De passagiers applaudisseren voor de bemanning. Het is ze gelukt. Daarna zal er een week lang geen boot meer varen. Mijn twee dagen op Texel worden een week vakantie op een schilderachtig wit eiland.

Moraal van het verhaal
Natuurlijk zit er een moraal in dit verhaal. Als je ergens wilt komen, heb je dat nooit helemaal zelf in de hand. Er kan van alles tegen zitten of uit de hand lopen zonder dat je daar iets aan kunt doen. Het helpt als je door ploetert en niet te snel opgeeft. Het helpt als je je koers vasthoudt. Het helpt als je in staat bent een beroep op anderen te doen, als je hulp nodig hebt. Niemand hoeft er alleen voor te staan. Op jouw beurt kun je weer in de situatie geraken dat anderen je hulp nodig hebben. Mijn winterreis is de inspiratie voor de nieuwjaarswens aan mijn lezers. Een nieuw jaar dat je helpt ergens te komen of op zijn minst vooruitgang te boeken op de weg naar je doel. Er zullen altijd mensen bereid zijn om je vooruit te helpen als je een doel hebt. Aarzel dan ook niet als je iets kunt betekenen voor anderen door hen op weg te helpen, of te helpen ergens te komen.