Vanmorgen
dacht ik terug aan het sinterklaasfeest uit mijn jeugd. In de tweede klas van
de lagere school, dat heet nu groep 4, verloor ik mijn geloof. Ik was net 7
jaar en tegenwoordig schijnt dat oud te zijn. Het verliezen van het geloof maakte
het Sinterklaasfeest eigenlijk alleen maar leuker. Vanaf dat moment deed ik mee
aan het in stand houden van het geloof bij de jongeren en maakte je deel uit
van een soort geheim genootschap dat deed alsof de Sint echt bestond.
Ook de
attractie van cadeaus krijgen leed niet onder het geloofsverlies, al wist ik
dat niet vervulde wensen niet aan de alomvattende wijsheid van de Sint te
wijten was. In die jaren leefden we zuinig. De zaak ging voor en mijn vader
hield het zuinigheidsregime stevig in handen. Ieder jaar liet hij de teugel
echter twee keer vieren. In de maand september gingen we met het gezin en soms
meerdere gezinnen een dagje naar de grote stad Amsterdam. Lunchen op het
Rembrandtsplein bij Heck. Pannekoeken met ranja als ik me het nog goed herinner.
De tweede gelegenheid waarbij vaders beurs open ging, was met sinterklaas.
Weken van tevoren mochten we al schoentje zetten en daar kwam een echte wortel
en echt stro aan te pas. Voor we naar bed gingen werd er stevig gezongen door
het jonge louterkoor en dat deden we bij de kachel die toen nog prima in het
sinterklaasverhaal paste.
Zo’n week van
tevoren mochten we onze lijstjes indienen. Daar werd door ons serieus werk van
gemaakt. We verenigden in onze wensen het nuttige met het aangename en het
mocht natuurlijk niet al te duur worden. Verlangend keken we uit naar 5
december, de dag dat we stoeltje mochten zetten.
Ieder had zijn
eigen stoel en daar legden we onze wensenlijst op. Fanatieke zang bij de kachel
moest de Sint ervan overtuigen ons huis niet voorbij te gaan. De spanning maakte
het slapen moeilijk. Het duurde lang voor we insliepen en we werden veel te
vroeg wakker. Met geroep en gedreig wisten onze ouders ons tot een uur of zes
in bed te houden, maar daarna was er geen houden meer aan. In optocht gingen we
naar de kamer die meestal alleen op zondagen werd gebruikt. Mijn vader deed
plechtig de deur open en wij stormden daarna minder plechtig de kamer in en
recht op onze stoel af. De cadeaus lagen op onze stoel uitgestald en snel
inspecteerden we de oogst. Er was altijd sinterklaassnoep. Restjes uit de
winkel omdat het na 5 december toch niet werd verkocht. Er waren altijd nuttige
dingen, een nieuwe pyjama of een muts. Er was ook altijd speelgoed en dat was
met zorg uitgekozen. Maar we mochten er nauwelijks aan komen.
De kamer met
de gevulde stoelen was in de morgen een soort toonkamer. Buren en soms Opa en
Oma kwamen langs, lieten bewonderende kreetjes horen al liet een enkeling wel
doorsijpelen dat Sinterklaas, gezien mijn gedrag, toch wel erg goedgeefs was geweest.
Als de optocht voorbij was konden we ons eindelijk op ons stoeltje storten en
het speelgoed uitproberen. Op mijn liefste wens, houten noren (toen had je nog
echte winters), moest ik twee jaar wachten. De praktische ‘sint’ reageerde
nuchter op mijn commentaar. Je hebt toch doorlopers, wat zeur je nou. Een doorloper
was zo’n schaats met een krul aan de voorkant, hopeloos ouderwets, maar maak
dat de ‘sint’ maar eens wijs.
In een snel
veranderende wereld is het Sinterklaasfeest een anker geworden waar we graag
aan vasthouden. Vasthouden aan onze herinneringen en vastbesloten die sfeer aan
onze kinderen mee te geven. Toen we zelf kinderen kregen moderniseerden we het
in pakjesavond en bleef er aan het eind een grote zak met pakpapier en
cadeauverpakking over. Nu vieren we sinterklaas met zijn tweetjes met
chocolademelk en speculaas, we mijmeren over hoe het vroeger ging en vragen ons
af wat de toekomst brengt.